Nijmeegse Archeologie

Romeins maar géén karolingisch

Opgravingen geven Albert Delahaye gelijk

In Nijmegen op de Kopse hof werden karrevrachten Romeins opgegraven. Je hoefde bij wijze van spreke daar maar een schop in de grond te steken of je had al een romeinse pot. Het huidige museum het Valkhof ligt er vol van. Omdat Nijmegen ook claimt dat Karel de Grote een groot paleis in Nijmegen gebouwd zou hebben zou je ook minstens karolingische opgravingen verwachten. Maar niets daarvan. Geen scherf karolingisch te zien. Niets. Dat geeft te denken. 

Archeologisch

Archeologen hechten veel waarde aan de stratografie. Dat wil zeggen de lagen en de omgeving van waaruit de opgravingen komen. In Maastricht is een duidelijke stratografie te zien. Je ziet daar duidelijk alle eeuwen van de oude stad opgestapeld. Bij opgravingen over twee eeuwen zijn er nogal wat meters af te graven omdat elke eeuw er wel wat materiaal bovenop komt.

In Nijmegen is stratografisch geen enkel bewijs geleverd van een permanente bewoning. Reden temeer om te twijfelen aan de periode ná de romeinen.

Download een interessant artikel van Prof. Thoen over Ceasar en de Romeinen in Belgie.

Samenvatting.

Noviomagus=Noyon, Neumaia of Numegen=Nijmegen

De naam “Noviomagus” werd pas in de middeleeuwen (1482) voor het eerst op Nijmegen toegepast  door Willem van Berchen. Willem van Berchen was een kroniekschrijver, een romanticus, geen historicus. Het Ulpia werd door Bogaers (ROB) pas in 1984 voor het eerst gebruikt en dan nog wel tussen haakjes. Daarvoor was het woord Ulpia nooit in welke bron dan ook op Nijmegen geplakt.

De naam Noviomagus in de oude teksten was onmiskenbaar van toepassing op Noyon. Nijmegen was in de Romeinse tijd een strategische plaats aan de rivieren waar de Romeinen een groot kampement hadden gedurende de eerste twee eeuwen van de bezetting. Nijmegen is nooit verwoest door de Bataven simpelweg omdat de Bataven in Noord-Frankrijk woonden. Stedelijke sporen van Nijmegen uit die tijd zijn er totaal niet. In tegendeel, de grote hoeveelheden Romeins en de afwezigheid van “stedelijke resten” op verschillende plaatsen, bevestigen de afwezigheid van een stad. De Romeinse vondsten in Nijmegen duiden geen van allen op de naam Noviomagus en de enige vondst met de naam Noviomagus is notabene elders Pf?nz gevonden. Ge?mporteerd uit Duitsland.

Nijmegen-Numaga, Noyon(Fr)-Noviomagus

Uitgebreide vondsten?

De klassieke fout die veel mensen maken is de zogenaamde “uitgebreide” vondsten in de Romeinse tijd meteen door te trekken naar een permanente bewoning door de eeuwen heen. Over dat “uitgebreide bewoning” later meer. Natuurlijk is in Nijmegen en langs de rivierenlijn Romeins gevonden. Boven die toenmalige rivierenlijn (grofweg de huidige rivierenlijn) is helemaal geen Romeins gevonden. De reeks Romeinse vindplaatsen duiden (zie daarvoor de website van het ROB) op een natuurlijke grenslijn (de rivieren) die door legereenheden bewaakt werden.

In Nijmegen werd vooral in de Oostelijke kant, 2,5 kilometer van het huidige centrum op de Hunerberg en de Kopse plateau veel Romeins gevonden. Destijds zijn twee musea (Kam en het Gemeentelijk museum) vol gezet met Romeins. Kam is een apart verhaal. Deze vermogende heer werd pas in 1898 op latere leeftijd geënthousiasmeerd door vondsten en bood aan ieder die met Romeins in Nijmegen naar hem toe kwam forse bedragen. Van archeologisch verantwoord werk was absoluut geen sprake. Al deze vondsten zijn later (vanaf 1898 tot 1919) in het Rijksmuseum Kam terecht gekomen. Dit museum is gebouwd en betaald door Kam en door hem geschonken aan de Nederlandse staat onder bepaalde voorwaarden.

Later is Kam een provinciaal museum geworden en nog later opgenomen en gefuseerd met museum “Het Valkhof” zeer tegen de zin in van de nazaten van Kam die daaromtrent nu een proces voeren tegen de Gemeente Nijmegen.

Van de volgende periode (na de Romeinen [275-1050]) is in Nijmegen helemaal niets gevonden. De eerste tekenen van leven en archeologische vondsten zijn er pas na 1100. Uiteraard is Nijmegen een romeins militair centrum geweest maar van enige burgerlijke bewoning is nauwelijks sprake geweest. Daar is ook bijna niets van teruggevonden. 

Munten op het valkhof 

De spaarzame muntjes die men af en toe vindt kan men nauwelijks archeologisch bewijs noemen. Albert Delahaye toonde destijds aan via een “muntenatlas” dat men tot ver in Azie en Noord-Afrika Karolingische munten teruggevondt. Hij vroeg aan zijn opponenten of hier ook van Karolingische residenties sprake was. Een aardig verhaal is het volgende.

Bij reconstructie werkzaamheden in 1984 op het Valkhof zijn “enige munten” gevonden. Lemmens, directeur van het Nijmeegs Museum “Commanderie van Sint-Jan”, heeft de munten aangekocht van de particuliere vinder. (Hij had die munten in beslag moeten laten nemen als eigendom van de gemeente, en de vinder hoogstens het bij de wet geregelde vindersloon moeten geven). Onder de munten was een zilveren denarius van keizer Lotharius, te Dorestadum geslagen. Lemmens doet triomfantelijk over deze vondst en trekt er de conclusie uit “dat hier ten tijde van Karel de Grote iets te doen is geweest”. Met andere woorden: op alle plaatsen van westelijk Europa, waar Dorestadum-munten zijn gevonden is iets te doen geweest  of stond er overal een paleis van Karel de Grote?. Tussen de munten is ook een zilveren penning uit 1225, te Numaga (Nijmegen) geslagen. De conclusie van Lemmens wordt daarmee finaal de bodem ingeslagen, daar Karolingische munten nog eeuwen na hun afslag vanwege hun intrinsieke waarde aan goud of zilver gangbaar zijn gebleven als betaalmiddel. Lemmens had dus moeten zeggen: ná 1225 heeft iemand munten verloren op het Valkhof, en als hij daarbij had gedacht aan een of andere dronken ridder of landsknecht, was hij waarschijnlijk dichter bij de waarheid geweest.
Ofwel hoe de archeologie misbruikt wordt om de mythe in stand te houden.

Vondsten in Nijmegen ontmaskerd

Slechts 2 zogenaamde bewijzen voor de naam Noviomagus

“De legerplaats Nijmegen is kort na 175 n.Chr. opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 n.Chr. al grotendeels verdwenen, ”  aldus Professor Van Es in zijn boek “De Romeinen in Nederland”. 

Verder is een belangrijk gegeven bij opgravingen de “stratigrafie”. Bij alle vondsten van enig archeologisch gewicht zou een stratigrafie gemaakt moeten worden om de verschillende lagen te identificeren. 

Populair gezegd: als je in de grond graaft dan ligt het Romeins helemaal onder, dan het Merovingisch, dan het Karolingisch, daarboven weer het middeleeuws etcetera. Het kan nooit zo zijn dat het Romeins plotseling boven gaat drijven. In Maastricht bijvoorbeeld is een opvolgende stratigrafie waarneembaar. In Nijmegen en de rest van de Nederland mist men dat. Bovenop het Romeins vind men niets behalve zand en klei. 

Het meeste Romeins dat men in Nederland vindt is bedekt door 3 tot 6 meter klei en zand. 
Ten aanzien van Romeins Nijmegen zijn veel zaken nog steeds onduidelijk en blijven vragen bestaan. Aan Nijmegen de importantie geven van het Romeinse Noviomagus, een van de 12 Civitates in Belgica Secunda, wordt door de archeologie allerminst bevestigd. Bovendien heeft Nijmegen en omgeving NOOIT tot Belgica Secunda behoord. 

Noyon is Noviomagus; Nijmegen is Neumaia of Numegen.
De archeologische vondsten met de naam Noviomagus zijn er gewoon niet. Nijmegen heette destijds volgens de eerste en oudste geschreven bron uit 1125 niet Noviomagus maar Neumaia. Het eerste zegel uit 1265 vermeld de naam Numegen. 

Thijssen heeft zelf al in een artikel in de Gelderlander uitgebreid vertelt over de Noviomagus en dat deze stadsnaam meerdere keren gebruikt werd in het Romeinse rijk. Dat was een juiste opmerking. Helaas redeneert Thijssen met deze stelling onterecht toe naar het feit dat Nijmegen dus ook in dat rijtje past. 

Uitgebreide archeologische vondsten moeten natuurlijk in een juist daglicht gesteld worden. Wat men in Nijmegen gevonden heeft is nauwelijks de moeite van het noemen waard. Misschien wel leuk voor Nederland maar in Italië vind je het bij wijze van spreken gewoon langs de weg. Dus we moeten wel nuchter blijven en met twee voeten op aarde. In Nijmegen is wel wat gevonden maar zoals U spreekt over uitgebreid is een beetje teveel van het goede. Er zijn in Nijmegen twéé dingen gevonden: een ring met de naam NOVIUM en een steen met in de tekst onder andere de woorden Ulpia Noviomagi. 

Eerst de ring. 
De conservator-archeologie van Het Valkhof mevr L. Swinkels schrijft; “Voor Romeins Nijmegen blijven wij de naam Noviomagus gebruiken, te meer omdat bij opgravingen in Nijmegen-West (volgens ons de locatie van Ulpia Noviomagus) een zilveren ring is gevonden met een inscriptie die deze naam (afgekort als NOVIOM) vermeldt.”
Conclusie zou zijn: er heeft iemand daar een ring verloren?, met de tekst NOVIOM. Dat is nog geen bewijs voor de stadsnaam, wat dacht Uzelf? 
Dan de Steen. 
De tweede vondst is een steen met onder andere de tekst “Ulpia Noviomagus”. In Museum Het Valkhof te Nijmegen prijkt de bewuste steen met het opschrift: 

(Genio castro(rum T Fl(avius) Rom(a)nus Ulpia Noviomagi Bataus dec(urio) Al(ae) I Flaviae praepositus 

Aan de genius van de legerplaats wijdt Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de Ala I Flavia, chef van….. (dit altaar

Deze steen wordt min of meer als de geboorte-steen van Nijmegen beschouwd. Hij suggereert dat Nijmegen zich mag beroepen op een band met keizer Trajanus, wiens familienaam bij wijze van bijzondere gunst aan die van de stad is toegevoegd.
Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat deze steen niet in Nijmegen is gevonden, doch een afgietsel is van een in Beieren gevonden inscriptie; hij bevat niet de minste aanwijzing, waar de plaats Ulpia Noviomagus gelegen was. Zijn vindplaats te Pfünz in Duitsland zegt hieromtrent ook niets. Bekend is dat veel Romeinse stenen handig waren bij de bouw van kerken en altaren en er werd fors gesleept met de stenen. Van de oorspronkelijke grafstenen die in de Romeinse tijd vaak langs de weg stonden is heden ten dage niets meer te zien. Sterker nog, ze zijn vanwege de waarde versleept naar alle mogelijke windstreken. 
Een archeologische website van Pfünz: Sicher war die Gräberstraße in Richtung Hepberg keine “Via Appia” mit großen Denkmälern. Doch dürften auch hier einmal Grabsteine gestanden haben, die auffällig, wie sie waren, verschleppt wurden . Einer davon, der Grabstein des Julius Genialis, eines sechzigjährigen Veteranen, dient heute in der Peterskapelle als Altarstein. Wahrscheinlich gehören auch die zwei Grabsteine an der Kirche in Demling und ein Grabstein, eingemauert im Untergeschoß des Kirchturms in Oberdolling, auf dem ein Ehepaar mit Kind dargestellt ist, nach Kösching

Gedenkstenen genoeg. De “steen van Nijmegen” houdt derhalve niet het minste bewijs in voor de authentieke naam van Romeins Nijmegen, daar nimmer bewezen is dat de naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen mag gelden. Het toewijzen van namen op plaatsen waar niet eens de vondst heeft plaats gevonden is regelrecht misbruik van de archeologie en willens en wetens frauderen. Van een inheemse bevolking vóór en tijdens de Romeinen blijkt in Nijmegen geen spoor gevonden te zijn, niet schriftelijk en ook niet archeologisch. Van het omvangrijke volk van de Bataven is in Nederland nooit iets teruggevonden. De bewering, dat in Nijmegen het Opidum Batavorum gelegen zou hebben, de voornaamste stad van de Bataven, is niet waar. Nergens in de bronnen staat dat Noviomagus en Opidum Batavorum dezelfde plaats zou zijn. Integendeel, er blijkt heel duidelijk uit gegevens van verschillende cartografen dat het om twee verschillende plaatsen handelt. Zijn er dan toch meerdere “Noviomaga’s” zoals ook Thijssen al onderkent? Het is symbolisch: de Nijmeegse geschiedenis kent vele soorten “kopieën”. 
In het Romeinse rijk waren er meerdere plaatsen die de naam Noviomagus gedragen hebben. Nijmegen hoort daar zeker NIET bij, aangezien dat NERGENS met een parallelle tekst bevestigd wordt. Een Romeinse bewoning in Nijmegen wordt niet ontkend, de archeologie spreekt hier duidelijke taal. Die bewoning eindigt voor Nijmegen nadat de Romeinen vertrokken waren.

Geen continuiteit bewoning Nijmegen

Nijmegen mist minstens 700 jaar bewoning

De VVV overdrijft met 2000 jaar Nijmegen 

De archeologie is net als de interpretatie van de geschiedenis buigbaar en rekbaar. Als we spreken over de continuïteit dan hebben we het over een samenleving die sporen achterlaat die duidelijk zijn en min of meer in overvloed aanwezig. Van elke eeuw zouden dus sporen gevonden moeten worden.

Als we de zeldzame sporen die in Nijmegen gevonden zijn uit de periode 400 tot 1100 (dat is 700 jaar) gaan verheffen tot permanente bewoning dan klopt er toch iets niet. Veel belangrijker is de vraag waarom Thijssen en Enckevort (de lokale archeologen) willen dat Nijmegen in deze periode bewoond moet zijn geweest. Als dat nu eens niet zo is? Of is het 2000 jaar bestaan een VVV feestje? Of zijn de stadsarcheologen Thijssen en Enckevort bezig Nijmegen op een voetstuk te plaatsen waar het niet hoort?

Nijmegens ontwikkeling.

Nadat de Romeinen wegtrokken uit de bezette gebieden bleven de lokale bewoners achter. De aantallen daarvan zijn zeer miniem geweest en zeer verspreid over de omgeving. Van een stad is in die periode zeker geen sprake geweest. Pas rond 1100 kwam het eerste bouwwerk van de grond. De oude stad Nijmegen lag aan de Waal tussen de Boddelpoort en de Kraanpoort.
Op het Valkhof stond de St. Nicolaas-kapel, de parochiekerk; daar bevond zich ook het kerkhof. De oudste stad van 1125 was er het eerst, zonder paleis maar wel met de kerk op het Valkhof. In 1155 bouwde Frederik Barbarossa de eerste burcht, waardoor het Valkhof en omgeving domein van het rijk werd, waar de stad vanaf moest blijven. Na de verpanding van de burcht wilde Otto van Gelre die immuniteit volledig maken; vandaar dat hij de kerk weg wilde hebben en het terrein van het Valkhof geheel afsloot. Hij begon daarmee in 1254; het gelukte pas volledig na de bouw van de St. Steven in 1272. De nieuwe kerk werd buiten de oudste stad gebouwd, omdat er binnen geen plaats voor was. St. Albertus de Grote, wijbisschop van Keulen, legde bij de inwijding van de nieuwe parochiekerk de Nijmeegse parochie de verplichting op om jaarlijks een processie te houden naar de plaats van de oude kerk en het kerkhof, om de gelovigen te blijven gedenken die daar begraven waren. Deze opdracht lag aan de basis van de latere Maria-Omdracht, die in 1962 plots werd afgeschaft. 
Na de bouw van de St.Stevenskerk volgde een nieuwe opbouw van de stad; het tweede plan kreeg een andere grondvorm dan het eerste. 
Het Valkhof en de stad bleven bestaan als twee naast elkaar gelegen eenheden, waartussen nauwelijks een stedenbouwkundig verband is ontstaan, zelfs niet toen stad en Valkhof in de moderne vesting waren opgenomen. 

De échte deskundigen over Nijmegen.

Prof. Dr. W.A. van Es, Directeur van het ROB,  voorwaar geen leek en een geducht  tegenstander van de visie van Delahaye, schrijft in zijn “De Romeinen in Nederland, 3e druk 1980”, op blz. 261: “Dit brengt ons tot een enkel woord over de continuïteit van de Romeinse cultuur op Nederlandse bodem. Die continuïteit ontbreekt“, en op dezelfde blz.: “Sporen van bewoningscontinuïteit in Nijmegen zijn zeer vaag. Dat Nijmegen als stedelijke organisme in de 4e eeuw bleef voortbestaan is uitgesloten!”

Andere historici spreken duidelijkere taal als ze stellen: “Van continuïteit van Nederlandse steden sinds de Romeinse tijd is in Nederland al heel weinig sprake, in Utrecht en Nijmegen is daarvan totaal geen sprake. Maastricht is de enige mogelijke uitzondering“. “De zo gewenste continuïteit in de bewoning van Nijmegen kan niet worden aangetoond”, aldus Prof. H.P.H.Jansen in zijn boek “Middeleeuwse Geschiedenis der Nederlanden”. De gemeente Nijmegen spant zelf de kroon door dat in een eigen uitgave te vermelden. “Nijmegen was als stad in feite ten onder gegaan aan het einde van de derde eeuw en pas in de dertiende eeuw was er weer een nederzetting van enige omvang”. (Bron: “Het Valkhof te Nijmegen” uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling “Het Valkhof en de vroegste geschiedenis van de stad Nijmegen”, gehouden in het Nijmeegs Museum Commanderie van St. Jan van 11 oktober t/m 30 november 1980).

Dat spreekt toch boekdelen in het kader van het 2000 jaar bestaan van Nijmegen! Het zijn bovendien de “echte” Nijmegenaren die dat zelf zeggen, hebben zij toch het licht gezien? En wie is er eigenlijk begonnen over 2000 jaar Nijmegen?

Samenvatting

Bewoningscontinuïteit tussen Romeins en Middeleeuws

De ontwikkeling van Nijmegen is niet aaneengesloten door de eeuwen heen. Dat bewijst de structuur van de stad, dat bewijst de archeologie en de teksten. De lay-out van Nijmegen en de ontwikkeling als stad was juist datgene dat Albert Delahaye meteen frappeerde toen hij in 1946 als archivaris benoemd werd. Op die grond is hij ook verder gaan studeren en kwam op die manier achter veel foutieve geschiedenis, eerst van Nijmegen daarna van Nederland.Professor van Es, directeur van het ROB (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) en Professor Jansen van de Leidse Universiteit zijn unaniem over de bewoningscontinuiteit van Nijmegen: die ontbreekt volkomen. Maastricht is in Nederland de enige uitzondering.